Een van de zaken die zijn oorsprong heeft op het Koninklijk Conservatorium is de oprichting van de Slagwerkgroep Den Haag. Hoe ze nu heten weet ik niet precies. Om de paar jaar veranderen ze van naam. Onlangs zochten ze de publiciteit omdat ze kogels die gebruikt waren aan het Oekraïense - Russische front wilden omsmelten tot instrumenten. Ik heb in mijn leven veel gekke dingen gedaan, maar hier lijkt toch enig ethisch besef te zijn verdwenen. Een slagwerkconcert op de etensblikjes uit de Holocaust? Hoe origineel kun je zijn. Maar dit terzijde.

Ik begon mijn werk als regelneef van de SDH al in 1974 met het organiseren van de eerste concerten voor de SDH. De hulp van de onvolprezen Frans van der Kraan was onontbeerlijk aangezien we in het begin geen eigen instrumenten hadden. Ik leende ze van het KC en Residentie Orkest. Frans zorgde voor de eerste concerten. In de jaren daarna zorgde ik als onbenoemd zakelijk leider voor al deze zaken: structurele- en project subsidies, een studio en een internationaal netwerk. Aangezien alle leden buiten Den Haag woonden had ik ook het voorrecht om vaak alle transporten in mijn eentje te mogen doen.

Deze introductie heb ik even nodig om het volgende verhaal begrijpelijker te kunnen maken.
Ook weer in de orgelzaal van het KC op de Beestenmarkt werden regelmatig voorspeelmiddagen georganiseerd. Ook ik ontkwam daar niet aan. Met een medeleerling zouden we een werk gaan uitvoeren voor saxofoon en slagwerk. Een heleboel slagwerk wel te verstaan. Nu ben ik nooit lui geweest. Ik sjouwde me al een ongeluk aan de spullen van de SDH. Composities waarbij de componist voor elk rammeltje, tingeltje, en een klap een ander instrument voorschrijft, daar had ik een broertje aan dood. Het zinloze voorschrijven van een supergroot instrumentarium met - in mijn ogen - een heilloze muzikale zeggingskracht was niet aan mij besteed. Dan had ik beter piccolo moeten studeren denk ik achteraf.

Maar goed. Ik zag mij weer geplaatst voor een reuzentransport vanuit de slagwerkkamer aan het eind van de gang links - trap op - opstellen. Zo’n werk van 10 minuten was minsten 2-3 uur sjouwen. En daar kreeg je op het KC nou net geen diploma voor.

Ik dacht: “Dat moet anders kunnen” Zoals gewoonlijk komt de saxofonist 10 minuten voor aanvang de zaal binnen, instrument uitpakken en toeteren maar. Hij zag alleen geen instrumenten staan waar ik mij een breuk aan gesjouwd zou moeten hebben. “Het komt goed!” zei ik. We moesten meteen beginnen dus tijd voor verdere vragen was er niet.

Ten overstaan van het publiek - met wederom vele seriële toehoorders - haalde ik uit mijn broek een suikerzakje te voorschijn. Zo’n suikerzakje die beneden in de kantine lag voor de koffie en thee. Toentertijd was dat niet zo’n economisch rolletje maar een echt zakje, voor de helft gevuld. Met dat zakje kon je heerlijk rammelen, als met een sambabal. Ik speelde op mijn suikerzakje netjes de voorgeschreven ritmes van de compositie terwijl mijn saxofoon-partner zijn nootjes speelde met de techniek - door de neus ademen en spelen tegelijkertijd - een techniek die hij perfect beheerste. Alleen deze keer liep hij nog wat roder aan.

Een paar dagen later mocht ik weer bij Jan van Vlijmen komen. Ik kreeg een instructie (uitbrander) waarbij hij mij uitlegde dat voorspeelmiddagen toch best wel een serieuze bedoeling hadden: namelijk podiumervaring opdoen.
In dezelfde periode kreeg ik ook een uitnodiging van adjunct Bernard Renooy. Hij stelde mij voor of het niet beter voor mij was dat ik naar de universiteit ging om daar verder te studeren. Ik heb hem toen beleefd bedankt aangezien ik mijn creativiteit beter op het KC kon ontwikkelen dan grappen uithalen met Claudio Monteverdi. Die zou er waarschijnlijk niet om kunnen lachen.

Tags: BlogKletspraat en roddels